Van historie naar actuele situatie

 

Noaberschap, of met andere woorden burenhulp, is een specifieke traditie die zijn oorsprong vindt in de agrarische samenleving in grote delen van Nederland. Binnen deze traditie waren buren van oudsher met elkaar verbonden in rollen als noodnoabers en gewonenoabers. Een uitgebreidstelsel van ongeschrevenregels gaf vrij precies aan door wie in welke situatie, welke hulp aan wie moest worden gegeven. Op momenten dat hulp nodig was, bijvoorbeeld bij een geboorte of overlijden, kon er dus altijd op de buren worden gerekend, waardoor de traditie de functie had van wat heden ten dage een natura-verzekering genoemd zou worden.

 

Er kwam in die jaren geen vergoeding of geld aan te pas. Het regelen van begrafenissen was dus een taak van een dorpsgemeenschap. Wanneer iemand overleed was het de gewoonte om onmiddellijk de naaste buren daarvan in kennis te stellen. Gebruikelijk was dat de vijf buren aan weerszijden van het sterfhuis noaberplichtig waren. Deze buren hadden tot taak alles te regelen wat in verband met de begrafenis nodig was. Het was niet van belang in welke verhouding de noabers tot de overledene stonden of tot welke kerkgenootschap zij hoorden. De naaste familie had op dat moment geen plichten. Al het werk rondom een begrafenis, zoals bijvoorbeeld aangifte op het gemeentehuis, lichamelijke verzorging, het leed aanzeggen langs de huizen, het zorgen voor een graf, het dragen van de kist, werd door de noabers gedaan. Na afloop van de begrafenis bleef men nog even bij elkaar op de begraafplaats of in een daarvoor geschikte ruimte. De buren voelden zich verantwoordelijkvoor de zorg voor, tijdens en na het overlijden van de families die tot hun gemeenschap behoorden. De zorg strekte zich ook uit tot elementaire huishoudelijke taken in een gezin.

 

Er wordt niet alleen begraven. In veel gevallen worden overledenen gecremeerd. Daarnaast is er de natuurbegraafplaats. Dat is een begraafplaats waar de graven zijn gesitueerd op een gekozen plek in een natuurlijke omgeving, meestal in een bos- of parkachtig landschap.

 

Aan het einde van de 19e eeuw is een aanvang gemaakt met het structureren van deze burenplicht in organisatieverbanden. We zien dan de gezinszorg, ziekenfondsen, het Groene Kruis en ook de uitvaartverenigingen ontstaan. Daardoor hebben de meeste dorpen en steden hun eigen uitvaartvereniging.

 

Niet regionaal maar plaatselijk georganiseerd. Deze vereniging is meestal qua ledenaantal het grootste van het dorp of de stad. De provincie Groningen telt momenteel circa 125 uitvaartverenigingen.

 

 

 

 

 

Vandaag de dag worden deze verenigingen, die nogal anoniem opereren in hun gemeenschap, geconfronteerd met toenemende commercie in de uitvaartzorg. Er is duidelijk een markt ontstaan in de uitvaartzorg.

 

Veel verenigingen worstelen met de vraag hoe ze de toegevoegde waarde van de vereniging goed voor het voetlicht kunnen brengen. Dat in een tijd waarin de onderlinge betrokkenheid van vroeger is afgebrokkeld en onze samenleving er heel anders uitziet dan toen de uitvaartverenigingen werden opgericht. Het is niet meer vanzelfsprekend dat de inwoners lid worden van de plaatselijke uitvaartvereniging. Vroeger bijvoorbeeld, ging de bode door het dorp en meldde dat iemand was overleden en wanneer deze werd begraven. Later werd een rouwkaart verzonden en een advertentie geplaatst in de plaatselijke krant. Tegenwoordig wordt nog wel een rouwkaart verzonden, advertenties worden minder en social media doet ook hier haar intrede, zoals digitaal condoleren.

 

Kort geleden heeft het onderlinge uitvaartwezen een belangrijkeopsteker mogen ontvangendoor opname in de lijst van het Nationaal Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed. Hiermee wordt het belang en de waarde aangegeven van een plaatselijke uitvaartvereniging en is bedoeld om kennis en ervaring die is opgedaan uit vroegere tijden niet verloren te laten gaan. Het predikaat Nationaal Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed is op basis van de UNESCO Conventie ter Bescherming van het Immaterieel Cultureel Erfgoed. Daarbij spelen beoefenaars van tradities een centrale rol en maakt dat overheden een wettelijke plicht hebben dit te ondersteunen en te faciliteren waar dat mogelijk en wenselijk is.

 

Het is goed om wat we uit het verleden hebben meegekregen voor nu en straks in stand te houden. Echter, door de veranderde maatschappij vraagt de toekomst een andersoortige uitvaartvereniging dan in het verleden en het heden.

 

 

 

Bovenstaand is een gedeelte overgenomen van de inleiding uit het onderzoeksrapport Noaberschap gemaakt in 2017 door een werkgroep binnen de Federatie Groningen.

 

 

 Heel vroeger…

 

Noaberschap anno 1845 (uit regio canon Hof van Twente) Overlijden en begraven.

Wanneer iemand was overleden, werd het lijk gewassen en aangekleed door de noodnoabervrouwen. Zodra de dorpstimmerman de kist had afgeleverd, werd het lijk daarin gelegd. Dit gebeurde altijd in de schemeravond, waarna de kist onder een raam werd gezet.

De noodnaobermannen ondertussen ” zegden de dood aan” bij de naaste familie. De volgende morgen om ongeveer 11 uur luidden de gezamenlijke buren de klokken in de kerktoren, waarmee het overlijden aan de gemeente bekend werd gemaakt. De naaste noodnoabers die gehouden waren de werkzaamheden op de boerderij waar te nemen zolang de overledene nog niet was begraven, hadden ondertussen lijsten gemaakt met daarop de adressen voor de genodigden voor de begrafenis. ledere noaber kreeg een briefje met daarop de adressen die hij moest bezoeken. Op de dag vóór de begrafenis had het rouwbeklag plaats. Alle vrouwelijke familieleden werden uitgenodigd en kwamen in de middag bij elkaar, om in rangorde van familierelatie aan tafels plaats te nemen en stilzwijgend koffie te drinken met daarbij een boterham. Na het gebruiken hiervan stonden allen tegelijk op om, zonder een woord te zeggen, te vertrekken.

Op de dag van de begrafenis kwam omstreeks 1 uur de naaste familie die in de keuken plaats nam, gevolgd door de overige genodigden die op de deel gingen zitten. Meestal één persoon van ieder uitgenodigd huisgezin.

Er werd in stilte bier gedronken. De geopende kist werd voor op de deel gezet zodat men desgewenst het lijk kon aanschouwen. Vervolgens werd de kist gesloten en op een open boerenwagen gezet. Men reed dan naar het kerkhof over de zogenaamde kerkenweg, ook al was die afstand groter en de weg slechter dan de normale weg. Achter de wagen liepen eerst de naaste mannelijke familieleden en daarachter alle overige genodigden in volstrekt willekeurige volgorde. Terwijl de klokken weer werden geluid, werd de kist door de noadnoabers in het graf geplaatst en bedekt met zoveel zand dat de kist bedekt was.

Vervolgens gingen allen naar de herberg om de groove te houden. De naaste familie vertrok al snel naar huis.

De overigen zetten zich aan het bier en later aan de jenever dat uit hetzelfde glas werd gedronken. De volgende dag kwamen de noodnoabers tezamen bij het sterfhuis op de zogenaamde noagroove. De noodnoaberplichten waren vervuld zodra de nabestaanden bij de noagroove te kennen gaven dat alles naar wens was afgehandeld en opgeruimd.

 

Bovenstaand is een gedeelte overgenomen uit het onderzoeksrapport Noaberschap gemaakt in 2017 door een werkgroep binnen de Federatie Groningen.

 

Voor als je het even niet meer weet…

 

 

Bij een jubileumtentoonstelling werd deze hoed getoond. Het verraadt dat zeker een van de dragers het veel gebeden ‘Onze Vader’ niet beheerste. Nu zijn dragers gewoon op het kerkhof, onder het gebed, met eerbied de hoed af te nemen. Wat is het dan een geluk dat de binnenkant van zo’n hoed een perfecte plek is voor zo’n spiekbriefje.